Landgoed de Utrecht is een veelzijdig landgoed met een rijke historie. Het begon als ontginningsproject en is inmiddels een Landgoed van 2500 hectare. Het landgoed kenmerkt zich door bijzondere architectuur en een rijke flora en fauna. Ook is een groot deel van het landgoed bosgebied dat duurzaam wordt beheerd. Het landgoed wordt onderhouden mede door de hulp van de vrijwilligers de Bonte Spechten. Ook vindt u een natuurgegraafplaats op het landgoed.
Landgoed de Utrecht is ontstaan door het ontginnen van woeste gronden. Hiermee wilde men akkergronden en productiebossen ontwikkelen. Rond 1850 bestond het gebied nog uit uitgestrekte heidevelden. In feite gedegradeerd bos als gevolg van houtkap en overbeweiding. Het ging toen nog om natte heide. Dit blijkt uit topografische en militaire kaarten uit die tijd. In het gebied liggen verschillende vennen en vennetjes.
Aan het einde van de negentiende eeuw kwam kunstmest op de markt. Hierdoor waren schapen niet meer nodig voor de productie van dierlijke mest voor de akkers en verloor de heide haar functie als graasgrond. Dit was het startteken om de heidevelden op grote schaal te ontginnen. Op de droge heide werd bos gepland en de vochtige heide werd omgezet in cultuurgrond: zogenaamde ‘jonge heideontginningen’.
Binnen het gebied lagen de oude, middeleeuwse ontginningen Dun, Tulder en Lange Gracht. Vooral de geschiedenis van Tulder of Teulder gaat ver terug. Rond 1400 waren hier al percelen ‘in cultuur gebracht’ en ontstond er een pleisterplaats met een bierbrouwerij en jeneverstokerij. Deze buurtschappen met hun akkercomplexen zijn bij de ontginning grotendeels bebost.
Het landgoed dankt zijn naam aan de levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht. De Utrecht was voortgekomen uit het in 1883 opgerichte begrafenisfonds ‘Let op Uw Einde’. Ze hielden zich vooral bezig met volksverzekeringen. De Utrecht belegde het geld van de verzekerden in obligaties, aandelen en vastgoed. Als geldbelegging ondernamen zij in 1899, op de grens van Nederland en België, een ontginningsproject. De eerste aankoop was ongeveer 700 hectare woeste grond van de gemeenten Hooge en Lage Mierde. Met als doel een productiebos planten voor de mijnbouwindustrie en de betere grond te verpachten als landbouwgrond. Het was toen nog ongebruikelijk dat een verzekeringsmaatschappij in een dergelijk project als belegging investeerde.
Voor het ontginningswerk werd de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschapij ingeschakeld. De Heidemaatschappij werd in 1888 opgericht voor het ontwikkelen van landbouwgronden, het herbebossen van zandgronden en het verbeteren van werkgelegenheid. In 1898 gaf De Utrecht de Heidemaatschappij de opdracht om de woeste gronden te ontginnen. Er werd gestart met het graven van hoofdwaterleidingen, het aanleggen van wegen en een boomkwekerij.
Het ven ’t Groot Goor in de zuidwestelijke punt van het landgoed werd drooggelegd. In het begin kwam de ontginning tot bos maar langzaam op gang. In de eerste jaren ging het om enkele hectare. Maar in de jaren daarop steeg de aanleg van bos sterk. Uiteindelijk was rond 1940 zo’n 1400 hectare bebost en 500 hectare tot gras en bouwland ontgonnen. De rest van het landgoed bleef onontgonnen.
Bij de start ging het ploegwerk nog met een ossenspan. Vanaf 1906 kwam de stoomploeg, waardoor de ontginningswerkzaamheden veel sneller gingen. Het terrein werd langzaamaan uitgebreid. Tussen 1898 en 1910 nam de omvang het sterkst toe. Tien jaar na de aankoop was het landgoed bijna verdubbeld. Zo werd er in 1901 een terrein van 325 hectare van de gemeente Hilvarenbeek gekocht. En in 1910 werd De Hertgang, 500 hectare bos en heide, aan het landgoed toegevoegd. Daarna werd besloten alleen nog kleine stukken grond te kopen. Of door ruilverkaveling ter afronding nog stukjes grond toe te voegen. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren de ontginningen zo goed als klaar. Het landgoed was toen ongeveer 2500 hectare groot.
In het begin was de ontsluiting van het gebied niet goed. Het dichtstbijzijnde station lag in Tilburg, ruim 15 kilometer afstand van het landgoed. De in 1891 aangelegde provinciale weg tussen Tilburg-Hilvarenbeek-Reusel was de enige verharde weg binnen het landgoed. Deze weg vormde een centrale as door het landgoed en werd volop gebruikt als basis voor de ontginning. Verder waren er een aantal oudere onverharde landwegen, zoals de Thuldensedijk, de Poppelsedijk, de Weldschedijk, de Ravelsedijk en de Mierdschedijk in het westelijk deel van het landgoed en de Neterselsedijk, Dunsedijk en de Beerschedijk in het oostelijk deel.
Tijdens de werkzaamheden werden deze wegen iets gewijzigd. Er werden ook een aantal nieuwe wegen aan het bestaande netwerk toegevoegd. Zo werd de Prins Hendriklaan de belangrijkste Oost-Westverbinding binnen het landgoed. De weg loopt van de Flaes tot over de Belgische grens, onder de zuidelijke uitloper van De Utrecht ten westen van de provinciale weg. De laan werd in verschillende etappes aangelegd. Het oudste, westelijke gedeelte werd in de jaren 1899-1903 aangelegd en loopt deels in een boog. Het later aangelegde oostelijke deel is bijna helemaal recht. Tijdens de ontginning werden binnen het landgoed ook de Kinderlaan, de IJzerberglaan, de Torenlaan, de Scheidijk, de Gagellaan, de Schietberglaan, de Lange Baan, de Buitendijk en de Slingerdijk aangelegd. Een aantal van deze wegen werd later verhard.
In het oostelijk deel bij de Hertgang en de Mispeleindsche Heide was naast nieuw productiebos en landbouwgrond ook nog ouder bos. Dit lag vooral in de Hertgang en langs de beekdalen van de beken de Reusel en de Stroom. Het zuidoostelijke gedeelte rondom de vennen ‘t Goor en de Flaes bestaat nog voor een groot deel uit onontgonnen heidelandschap, Dit gebied werd ontsloten door de Neterselsedijk en de Goorweg. Ook in het westelijk deel van De Utrecht bleven stukjes heide gehandhaafd, zoals in de zuidpunt van het landgoed gelegen Moerbleek.
In Nederland werd dennenhout vooral als mijnhout gebruikt. Op de betere gronden werd loofbos aangeplant voor timmerhout, zoals de inlandse eik. Het westelijke deel van het landgoed, bestaande uit Wulpenoord, de Appelenburg, Slingerbos, en delen van de Tulderheide en Aalsterheide, was bestemd voor productiebos, afgewisseld met landbouwgronden. In het noorden rond Goor, ’t Aanrijt en Het Bolgoor was vooral landbouwgrond.
In het oostelijk deel bij de Hertgang en de Mispeleindsche Heide was naast nieuw productiebos en landbouwgrond ook nog ouder bos. Dit lag vooral in de Hertgang en langs de beekdalen van de riviertjes de Reusel en de Stroom. Het zuidoostelijke gedeelte rondom de vennen ‘t Goor en de Flaes bestaat nog voor een groot deel uit onontgonnen heidelandschap, Dit gebied werd ontsloten door de Neterselsedijk en de Goorweg. Ook in het westelijk deel van De Utrecht bleven stukjes heide gehandhaafd, zoals in de zuidpunt van het landgoed gelegen Moerbleek.
Kleine delen van het landgoed werden volgens een doordacht patroon ontgonnen. Zo is onder ’t Goor een strakke rasterachtige perceelverdeling te zien. Dit is ook te zien bij de Goorbossen in het oostelijk deel van het landgoed. De hoofdlijnen van deze verkavelingen stonden haaks op de Prins Hendriklaan. De afzonderlijke percelen werden gescheiden door smallere zandpaden of brandsingels. Op de rest van het landgoed zie je een meer onregelmatige perceelverdeling.
Landgoed De Utrecht is een waardevol en uniek cultuurhistorisch gebied in de regio. Het biedt een bijzondere uitdrukking van een sociaal economische ontwikkeling die de woeste heidegrond omtoverde tot productiegronden. Het landgoed is cultuurhistorisch en sociaal economisch belangrijk vanwege de combinatie van de historisch-ruimtelijke structuur van wegen, bospercelen, akkerbouwgronden en weilanden én de aanwezigheid van een parklandschap en onontgonnen natuurlandschap.
Landgoed De Utrecht is een waardevol en uniek cultuurhistorisch gebied in de regio. Het biedt een bijzondere uitdrukking vaneen sociaal economische ontwikkeling die de woeste heidegrond omtoverde tot productiegronden. Het landgoed is cultuurhistorisch en sociaaleconomisch belangrijk vanwege de combinatie van de historisch-ruimtelijke structuur van wegen, bospercelen, akkerbouwgronden en weilanden én de aanwezigheid van een parklandschap en onontgonnen natuurlandschap.
Bijna driekwart van landgoed De Utrecht bestaat uit bossen, heide en vennen. Natuur van goede kwaliteit, dat behouden we ook graag voor de toekomstige generaties. Dit vraagt continue om aandacht, onderzoek, aanpassingen en veranderingen. Het gaat eigenlijk om een duurzame ontwikkeling in plaats van een stabiele toestand. Het in stand houden is een dynamisch proces van meegroeien met ontwikkelingen in de tijd, met behoud van waardes. Zodat de bezoeker er in de natuurlijkbeleving weinig van merkt.
We gaan ecologisch met onze bossen om. Zo gebruiken we bijvoorbeeld afbreekbare olie voor de motorzagen, zodat het grondwater niet vervuild wordt. Op grotere schaal betekent ecologisch verantwoord beheer dat we het bos niet kaalkappen, maar meer uitdunnen. We kappen dan alleen de zwakkere en onderdrukte bomen, zodat de zwaarste en gezondste ‘toekomstbomen’ beter kunnen groeien. Verder planten we veel nieuwe loofbomen. Zo blijft het bos een fijne leefomgeving voor planten en dieren en behouden we de biodiversiteit.
Biodiversiteit is belangrijk voor het landgoed. Daarom doen we ook volop aan natuurontwikkeling. We hebben plannen gemaakt op basis van historische kaarten hierdoor zijn 18 poelen en 2 vennen gegraven. Tegelijkertijd zijn acht heideterreintjes en acht natuurcorridors gecreëerd waardoor vlinders, insecten, amfibieën en reptielen zich kunnen verspreiden. Habitatverbetering en soortbescherming ineen. Verder wordt de bestaande heiden begraasd door schapen en door machinaal te plaggen en frezen.
Bos en heide zijn ook belangrijk voor mensen. Om er te recreëren, genieten, ontspannen, sporten en spelen. Bovendien zorgen ze voor zuiver water, schone lucht en leggen ze CO2 vast. Kortom: ze verhogen de kwaliteit van het leven.
Landgoed De Utrecht heeft een rijke plantenvariatie. Verder zijn er bijzondere levensgemeenschappen voor dieren. Dit komt door de uitgestrektheid van het landgoed en de verschillende landschappen. In grote lijnen bestaat het landgoed uit: naaldhout productiebos, de vennen Flaes en Goor met heidegebied, het beekdal van de Reusel en het gagelmoeras.
Zo vormen de Broekeling met de Hoogeindsche Beek een natte natuur parel. De oude ontginningen Dun en Tulder hebben akkerenclaves. Dit zijn open omsloten landbouwgebieden die verpacht zijn aan hoevepachters. Door een netwerk van robuuste lanen en zandpaden worden de bossen en landbouwgebieden op dit moment tot één geheel gemaakt. De verschillende landschapstypen leveren een ongekende rijkdom aan planten en dieren op.
Op de natte heide komen planten als de beenbreek, witte snavelbies, moeraswolfsklauw, dophei en kleine en ronde zonnedauw. De zonnedauw is een insectenetende plant met grote druppels die parelen in de zon. Het lijken dauwdruppels, maar het is een verraderlijke kleefstof die kleine insecten vasthoudt. De plant produceert een zuur, verwant aan ons maagzuur, om zo de prooi te verteren.
Ook de klokjesgentiaan laat zich voorzichtig zien. In juli en augustus komt het gentiaanblauwtje hierop af. Een bedreigde vlinder die zijn eitjes afzet op de bloemknoppen van de klokjesgentiaan. De rups eet zich direct na het uitkomen in de bloem en laat zich na een tijdje op de grond vallen. Daar wacht hij dan tot een groepje bossteek- of ruwknoopmieren voorbijkomt en hem meeneemt naar het nest. Na tien maanden in het nest, verpopt de rups zich en verlaat als vlinder het nest.
Op de droge heide tref je struikhei, kruipbrem, en het zandblauwtje aan. Hier leven bijvoorbeeld de levendbarende hagendis, boomleeuwerik, boompieper, roodborsttapuit en geelgors. De geelgors is een typische vogel voor de hogere zandgronden die goed aan zijn zang is te herkennen. Het lijkt wel de vijfde symfonie van Beethoven!
Tegen de schemering van een zomerse avond, op de overgang van bos naar heide kan je het bijzondere geluid van de nachtzwaluw horen. Het klinkt als een ratelende kikker. De nachtzwaluw is een echte nachtjager die volledig afhankelijk is van grote insecten die ‘s nachts vliegen. Vooral grote nachtvlinders zijn een belangrijke voedselbron. Logisch dus dat de nachtzwaluw haar eieren in een kuiltje zand dicht bij de vlinderstrook langs de Moerbeek legt. Deze zwaluwsoort heeft een schitterend camouflage verendek, waardoor je een broedende nachtzwaluw op de grond zo voorbijloopt. Ook de rugstreeppad produceert als paringsritueel een ratelend geluid om soortgenoten te lokken. Dat heeft wel eens geleid tot een tweegesprek met de nachtzwaluw.
In de zuidelijke punt van De Utrecht, van het Turfven tot aan de Moerbleek ligt een vlinderstrook. Een corridor met bomen en planten voor vlinders. Vlinders hebben bloemen en planten nodig om te kunnen leven. Voor hun eitjes zoeken ze planten uit die de latere rupsen lekker vinden, de zogenaamde waardplanten. Het is belangrijk dat ze de juiste planten vinden. Want de meeste rupsen zijn heel kieskeurig. De rupsen van de oranjetip lusten bijvoorbeeld alleen look-zonder-look en pinksterbloem.
Daarom leggen de kleine vos, dagpauwoog en atalanta om dezelfde reden hun eitjes uitsluitend op de grote brandnetel. Eenmaal ontpopt leven vlinders van de nectar van hun favoriete bloem(en), die ze opzuigen met hun lange tong. In ruil zorgen ze ervoor dat het stuifmeel van hun gastheer wordt verspreid. Al fladderend van de ene naar de andere bloem dragen ze bij aan het voortbestaan van de plant. Vlinders hebben niet alleen bloemen nodig, om hun weg te kunnen vinden, maar ook bomen en struiken zijn essentieel. Alleen daarom al is er geen vlinder te zien in een groot weiland met alleen gras.
In het zuidoosten van De Utrecht liggen de natuurreservaten Het Goor en De Flaes. Ze vormen de kern van het vogeleldorado op het landgoed. Gelegen tussen uitgestrekte boscomplexen en omringd door de natte Neterselse en Mispeleindse heide, roepen deze oeroude vennen herinneringen op aan lang vervlogen tijden. Toen alleen een oude turfsteker nog op de hoogte was van het bestaan van deze zompige moerassen. Het landgoed telt nu méér dan 130 soorten broedvogels. Waaronder beroemde soorten als de ijsvogel, nachtzwaluw, zwarte specht, bonte specht, kerkuil, bosuil en wulp. In de bomen van de Flaes broedt een kolonie aalscholvers. De kolonie is vanaf het 22 meter hoge balkon van de Flaestoren goed te zien.
Rond de vennen De Flaes en de Broekling vind je de heerlijk geurende gagelstruwelen. Van eind maart tot half april kleuren de katjes van de mannelijke gagelplanten het landschap oranjebruin. Zowel het blad als de stengels van de wilde gagel hebben klieren die een harsachtig aroma verspreiden. Vroeger stond deze plant bekend als de Brabantse mirte. In de middeleeuwen werd de wilde gagel gebruikt om bier te kruiden. Nu vindt het gagelbier gretig aftrek als heerlijk eerlijk Kempisch product. Wat verderop op het landgoed richting Tulder liggen wat vochtige stukken land. Verscholen tussen de bomen en struwelen staan een paar zeer oude grote jeneverbesstruiken. Misschien wel de nazaten van de struiken die rond 1400 op de Tulder al garant stonden voor het succes van de jeneverstokerij en de gagelbierbrouwerij.
De natte gebieden op De Utrecht zijn ideale biotopen voor de alpenwatersalamander, vinpootsalamander, rugstreeppad, poelkikker, bruine kikker en heikikker. De heikikker lijkt veel op de bruine kikker. Toch zijn ze qua geluid goed te onderscheiden. Bruine kikkers maken een zacht knorrend geluid, terwijl heikikkers een borrelend geluid maken. Je kan de lokroep van de heikikker wel vergelijken met het geluid van onder water vollopende lege fles. Hij roept zo’n vier tot zeven keer per seconde. Het klinkt als: wuob… wuob… wuob. Verder is de baltskleur tijdens de paartijd kenmerkend voor de heikikker. De mannetjes krijgen dan een duidelijk zichtbare blauwe kleur. Er komt dan een blauwe waas over het onderliggende patroon. Na een paar dagen verdwijnt deze weer. Vooral de bovenkant van het lichaam en de keel verkleuren.
Boven de natte hei en vennen vliegen prachtige libellen. Als larf vervellen ze ongeveer zever keer, waarna ze hun leven als libel starten. Rond de Reusel fladderen zomers verschillende juffers in de zon. Bekende soorten die je er aantreft zijn de vuurjuffer en bosbeekjuffer.
Aan de oostkant van De Utrecht heeft de sterk meanderende beek de Reusel een fraai beekdal uitgesleten. Op de hogere delen langs de beek zijn oude groeiplaatsen van wintereiken- en beukenbos te vinden. Dit bos is belangrijk voor broedvogels van oud loofbos, zoals de middelste bonte specht. In dit beekbos vind je grote half omgevallen en met dichte klimop begroeide bomen. Omgeven met knoestige wortels en boomstronken, bedden van bosanemonen en varens en afgekalfde zandkanten waarlangs het glasheldere water meandert. Kortom het ideale leefgebied voor de ijsvogel. Helaas groeit ook de invasieve Japanse duizendknop hier weelderig. Op de wat hogere gronden bij de Reusel liggen de oudere bossen. Daar overheerst de adelaarsvaren, soms wel metershoog. Ook de grassoort pijpenstrootje komt hier veel voor. Verder vormt de blauwe bosbes her en der dikke kussens in het bos.
De typische productiebossen op het landgoed bestaan uit naaldboomsoorten als de douglas, grove den, Corsicaanse den en lariks. Er is een eenvoudig ezelsbruggetje om het verschil te herkennen tussen een den, spar en lariks: tel de naalden en kijk naar de beginletter van de boom. De spar (met de s van solo), heeft telkens één naald. De den (met de d van duo) heeft steeds twee naalden bij elkaar en de lariks (met de l van legio) heeft bundeltjes van meerdere naalden.
Naast de naaldbomen zijn de belangrijkste loofboomsoorten op De Utrecht de inlandse eik, Amerikaanse eik, berk en beuk. Door de afwisseling van verschillende landschappen is De Utrecht een aantrekkelijk leefgebied voor de ree, steenmarter, vos, bunzing, hermelijn, konijn en haas. Om deze dieren ongestoord te laten leven, moeten honden op het landgoed aangelijnd zijn.
De provinciale weg N269 loopt dwars door het landgoed. Aan beide kanten van deze weg ligt een park in landschapsstijl. Hier ligt Rustoord: het vakantiehuis uit 1922 dat voor medewerkers van verzekeringsmaatschappij De Utrecht. Rondom dit vakantiehuis is een landschapstuin aangelegd dat is ontworpen door tuinarchitect D.F. Tersteeg uit Naarden. De tuin heeft een vijver, diverse bomengroepen, pittoreske doorkijkjes en een aantal zichtlijnen.
Aan de andere kant van de provinciale weg ligt het Arnoldspark met arboretum. Speciaal hiervoor tekende in 1940 de Twentse tuinarchitect P.H. Wattez een ontwerp. Na de Tweede Wereldoorlog kwam dit park gereed. Een belangrijk uitganspunt van het ontwerp was de verbinding tussen het westelijk en het oostelijk deel van het landgoed. Onder het centrum van het vierkante Arnoldspark is een ovaalvormige vijver aangelegd, van waaruit drie diagonaal aangelegde lanen uitstralen. De diagonale laan in het zuidwesten van het park ligt in het verlengde van de Prins Hendriklaan. De zuidoostelijke laan sluit aan op brede strook grasplantsoen. Die aan beide kanten is omgeven door dichte bomen- en struikengroepen.
Deze open strook is een belangrijke zichtas naar de oostelijke kant van de provinciale weg langs Rustoord. De over de noord-zuid as lopende laan in het park sluit aan op de laan achter de brandtoren en houtvesterswoning. Het arboretum, een bomenverzameling in het park, bestaat vooral uit winterharde houtige gewassen. Net zoals bij de productiebossen van naaldbomen staan in het arboretum coniferen, zowel kegeldragers als naaldbomen. Daarom is de naam ‘pinetum’ (naaldbomentuin of coniferentuin) misschien wel beter. Sowieso is de laan van sequoia’s of mammoetbomen in het arboretum bijzonder. In het instandhoudingsplan is groot onderhoud van het Arnoldspark opgenomen. Zodat het park weer in volle glorie wordt hersteld.
Op het landgoed ligt ook een natuurbegraafplaats. Bij natuurbegraven is verbondenheid met de natuur en de natuurlijke kringloop het uitgangspunt. Niet alleen de eindige kringloop van het aardse bestaan, maar ook de oneindige kringloop van het leven als onderdeel van het ecosysteem. Het begraven gebeurt op een manier die de natuur en het milieu zo minimaal mogelijk verstoren en belasten.
Hiervoor worden natuurlijke en biologisch afbreekbare materialen gebruikt en wordt bij alles rekening gehouden met de effecten op het milieu. Bij het kiezen van de kist, de wade, de kleding, het vervoermiddel, de plaats van de plechtigheid, de bloemversiering, grafmarkering en bij wat er verder nog wordt gebruikt. Een natuuruitvaart is de laatste kans voor een mens om zijn ecologische voetafdruk te verkleinen.
Bij een natuurbegrafenis wordt je lichaam of crematie-as teruggegeven aan de natuur. Op of bij het graf wordt inheemse vegetatie gepland, zoals een herinneringsboom of inheemse stinzenplanten. Dit in plaats van een traditioneel grafmonument. Het resultaat: een monument van levend groen dat een harmonisch geheel vormt met de omringende natuur. Wil je meer weten over natuurbegraafplaats De Utrecht. Kijk dan natuurbegraafplaatsdeutrecht.nl.
Landgoed de Utrecht is een mooi voorbeeld van een grote ontginning met een uiterst functionele en weloverwogen bebouwing. De karakteristieke bebouwing kwam in een halve eeuw tot stand. Op het landgoed staan een aantal bijzondere bouwwerken. Ze vallen op door de hoge esthetische kwaliteiten van het ontwerp.
De brandtoren met houtvesterswoning maakt onderdeel uit van het oeuvre van de architecten A.J. Kropholler en J.F. Staal. Dit maakt ze extra bijzonder.
De gebouwen op De Utrecht zijn ambachtelijk en landelijk met traditionele elementen, zoals de vensters met roedeverdeling en houten luiken. Er worden verschillende soorten materialen gebruikt, maar binnen het materiaalgebruik is er eenheid. Ondanks het verschil in type en stijl kenmerken de gebouwen zich door sober en ambachtelijk materiaalgebruik, zoals rode baksteen, rieten daken, rode dakpannen en hout.
De gebouwen op De Utrecht zijn ambachtelijk en landelijk met traditionele elementen, zoals de vensters met roedeverdeling en houten luiken. Er worden verschillende soorten materialen gebruikt, maar binnen het materiaalgebruik is er eenheid. Ondanks het verschil in type en stijl kenmerken de gebouwen zich door sober en ambachtelijk materiaalgebruik, zoals rode baksteen, rieten daken, rode dakpannen en hout. van de architecten A.J. Kropholler en J.F. Staal. Dit maakt ze extra bijzonder.
In 1905 is de houtvesterwoning met brandtoren gebouwd en inmiddels een rijksmonument. Hier woonde de houtvester van het landgoed. Dit bijzondere staaltje Nederlandse bouwkunst werd in 1906 voltooid. Het straalt door de sobere vormen een zekere rust uit. Dat is niet verwonderlijk want het gebouw is ontworpen door de Amsterdamse architecten Jan Frederik Staal en Alexander Kropholler, een assistent van de bekende Berlage. Het Jachtslot Sint Hubertus op de Hoge Veluwe heeft als voorbeeld gediend. Niet toevallig een bouwwerk van Berlage. Vooral Staal verwerkte Jugendstil-elementen in het gebouw.
Op het landgoed waren verschillende pachtboeren actief. Voor hen werden pachtboerderijen gebouwd. Voor 1940 werden er zeventien gebouwd, waarvan de oudste uit 1916 dateert. De meeste boerderijen liggen aan de hoofdweg binnen het landgoed. Er werden ook een groot aantal dienstwoningen gebouwd. Speciaal voor het personeel dat aan de ontginning werkten. De oudste woning is de boswachterswoning aan de Prins Hendriklaan. Deze dateert uit 1900. Naast twee boswachterswoningen, kwamen er opzichterswoningen, arbeiderswoningen en een houtvesterswoning. De meeste dienstwoningen hadden een goed bereikbare ligging aan de provinciale weg. Aan de Lage Mierdseweg ligt de meer markante architectuur. Vooral de houtvesterij met brandtoren en ‘De Zes Woningen’ zijn opvallende elementen langs deze weg.
In 1922 werd aan de overkant van de provinciale weg het monumentale vakantiehuis Rustoord gebouwd. Het vakantiehuis was bestemd voor de medewerkers van de verzekeringsmaatschappij De Utrecht. Tuinarchitect D.F. Tersteeg uit Naarden ontwikkelde rondom Rustoord een park in landschapsstijl met een vijver, bomengroepen en zichtlijnen. Later volgden nog een tennisbaan en zwembad. Nu is Rustoord een kunstgalerie met een restaurant en hotel.
Op het Landgoed zijn gevestigd:
Op het landgoed zijn ook vrijwilligers actief, waar we heel blij mee zijn. Onder begeleiding van de beheerder helpen enthousiaste vrijwilligers met het bosbeheer. Dit doen ze twee ochtenden in de week. De groep vrijwilligers noemen zich de ‘Bonte Spechten’. Weer of geen weer, ze zijn er altijd en er is altijd werk te doen. Een greep uit hun werkzaamheden: het opkronen van de bomen, snoeien van de struiken, blessen van te rooien bomen, timmeren van nestkasten, inventariseren van reptielen en amfibieën, inzaaien van bijen- en vlindermengsel en het onderhouden van het rolstoelpad.